Starters op Weg 1

Aanmoedigingsprijzen 1995 - 2000

Hoe vergaat het de studenten na hun afstuderen aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag? Sinds 1991 bezoekt een speciale werkgroep namens Stroom de eindexamenpresentaties van de dag- en avondopleiding. Hierbij worden Aanmoedigingsprijzen toegekend met het doel academieverlaters te stimuleren in de ontwikkeling van hun werk. In navolging van een eerdere manifestatie in 1994 heeft Stroom voor Starters op Weg diegenen uitgenodigd aan wie zij in de jaren 1995 tot 2000 deze Aanmoedigingsprijs heeft toegekend. In twee opeenvolgende presentaties laten in totaal 21 kunstenaars hun werk zien in de tentoonstellingsruimte aan de Toussaintkade. Tijdens twee speciale bijeenkomsten zullen zij dat werk ook toelichten. Starters op Weg biedt een interessant inzicht in de beroepspraktijk van een groot aantal jonge kunstenaars.

Informatie over de deelnemende kunstenaars aan deel 1

Abeba (1957)
‘Om vorm en inhoud één te laten zijn is er een constante wisselwerking tussen deze twee nodig. De nadruk zal dan op de één, dan op de ander liggen: ‘shifting'. Bij allebei zal het resultaat zich in verandering uitdrukken (beweging, groei). De constante is dus beweging. De niet constante is tijd en ruimte, wat in de ruimte is. Waar de beweging een constante is, is de snelheid ervan variabel. Mijn werk is altijd direct verbonden met mijn leven. Ik maak deel uit van wat om mij is. Het kleine zichtbare gedeelte aan de oppervlakte is verbonden met de diepere lagen. Beweging, groei en verandering zijn voorwaarden voor mij om te kunnen leven en werken.'

Melaak Haileselassie (1966)
‘De onderwerpen en thema's van mijn collages kunnen op allerlei manieren benaderd worden. Er zijn verschillende gekleurde papieren tegen elkaar geplakt en er zijn decoratieve elementen aan toegevoegd. Het thema van mijn werk wordt uitgebeeld door een confrontatie van vormen, contrasten en harmonie.'

Joost van den Hondel (1969)
‘Materie en ruimte zijn belangrijk in mijn werk. Ik probeer op voorhand het uiteindelijke resultaat los te laten. Ook ik zou willen schilderen "zoals de merel zingt". Schilderen is doen.'

Eva Klee (1970)
‘In het kader van het uitwisselingsproject Porto-Rotterdam, Rotterdam-Porto (beiden Culturele Hoofdstad 2001) realiseerde ik twee werken. Eén daarvan laat ik op deze tentoonstelling zien.' "....met de bus naar de stad. Ik arriveer, het was op 14 juni, Sacramentsdag. DO YOU REMEMBER? Ik maak een aantal foto's. VOOR DE HERINNERING. Op een plein 's avonds laat, danst een aantal stellen bij een bandje. DO YOU REMEMBER?"

Marja Milo (1957)
‘In mijn werk leg ik mijzelf strikte regels en grenzen op en een heel enkel keertje laat ik voor een korte periode de teugels vieren. Wat me interesseert is wat dat met me doet en wat dat voor mijn werk betekent. Het is één grote zoektocht naar de juiste verhoudingen voor mij. Doordat ik ook een kunstinstallatie aan het maken ben waarin 100 mensen participeren, gaat het aftasten van mijn grenzen nog veel verder dan ik voor mogelijk hield.'

Els Snijder (1958)
Het werk van Els Snijder heeft vanaf haar eindexamen in 1995 altijd kenmerken van een installatie gehad. Hoewel zij autonome beelden en foto's maakte, werden deze meestal gepresenteerd in samenhang met elkaar, in een tentoonstelling met één thema. De laatste jaren heeft deze werkwijze zich steeds meer ontwikkeld naar ‘werken op lokatie': éénmalige opstellingen van werk met een tijdelijk karakter. De inhoud van haar werk heeft betrekking op lichaam en ruimte/plaats: welke ruimte neemt het menselijk lichaam letterlijk en figuurlijk in? Deze vraag onderzoekt zij met diverse middelen, zoals afgietsels, vormen van hout of touw, fotografie, video of geluid.

Tiny Schilder (1944)
‘Onderwerp van mijn werk zijn façades in de meest ruime zin van het woord. Achter de eerste impressie kunnen vele onverwachte indrukken schuil gaan. Gewerkt wordt in vele gelaagdheden, zowel ten aanzien van de vorm als ten aanzien van de emotie. Door te experimenteren tussen ratio en emotie, tussen essentie en minimalisme, zoek ik naar een steeds grotere subtiliteit in toon/kleur, verhouding en diepte.'

Wieke Terpstra (1956)
‘Ik maak monumentaal werk met gips, stof, rubber en organische materialen zoals hout en papier. Vergankelijk werk dat niet voor de eeuwigheid gebouwd wordt, soms in grote formaten. Het is vaak wit of transparant en het gevoel dat achterblijft varieert van troost tot verontrusting. Zoals hier ‘de borsten': volgeblazen zijn ze al niet pront, leeglopend worden ze ronduit treurig. Het zijn metaforen voor het leven waarbij humor de zwaarte relativeert en omzet in veerkracht.'

Ems Teijchiné (1957)
‘Ik begin zonder voorstudie aan een schilderij, zodat een teveel aan denken het contact met mijn onderwerp niet in de weg staat. In mijn landschappen speelt Zeeland een grote rol. Ik ben in toenemende mate geboeid door de weidsheid en de helderheid van het Zeeuwse landschap, maar vooral ook door het unieke licht. Strijd en confron-tatie zijn typerend voor mijn werk. Ik ontworstel het beeld aan de verfmaterie waar ik zo van hou.'