DHZW: Herstructurering van de herstructurering?

Debat over Den Haag Zuidwest met Annius Hoornstra, Wouter Vanstiphout, Pierre Gautier en Bert van Meggelen
Datum: dinsdag 10 juli 2007
Locatie: Informatiecentrum Den Haag Zuidwest

Den Haag Zuidwest gaat op de schop. Grote plannen zijn vastgelegd in dikke stapels papier en de eerste nieuwbouwprojecten zijn reeds gerealiseerd. Verloopt de herstructurering van deze naoorlogse, multiculturele wijk op een goede manier? Van de 30.000 woningen worden tot 2020 16.000 sociale huurwoningen gesloopt en grotendeels vervangen door koopwoningen, om zo de ‘scheve sociaal economische verhoudingen' in de stad rechter te trekken. Dat het hier een prachtig stedenbouwkundig ontwerp van Dudok betreft lijkt het er niet gemakkelijker op te maken. Het is een ruim opgezette, open en groene wijk, gebouwd met het elan en het idealisme van de wederopbouwperiode. Een grote wijk die zich kenmerkt door gemeenschappelijke binnentuinen, portiek-etage blokken en groene singels die samen een ruimtelijk ensemble vormen.

Dinsdag 10 juli kwam op initiatief van Annius Hoornstra (directeur Vastgoed en Ontwikkeling Haag Wonen) namens de andere twee corporaties Vestia en Staedion een veertigtal betrokkenen bijeen om te kijken of hier wel de goede keuzes worden gemaakt. Dit in het bijzijn van Wouter Vanstiphout (architectuurhistoricus, Crimson) en Pierre Gautier (architect en lid Welstand Den Haag) en onder leiding van Bert van Meggelen (Bureau Maatwerk). In het Informatiecentrum Den Haag Zuidwest werden zij omringd door leuzen die nieuwe Zuidwest-woningen aanprijzen: ‘Ruimte om te groeien. Ruimte om te bloeien. Ruimte om te spelen. Ruimte om te leren. Ruimte om te wonen. Ruimte om te werken'. Gedurende het debat blijkt dat het herstructureringsproces nog van deze leuzen zou kunnen leren: binnen de transformatie lijkt sprake van een tekort aan ruimte om te spelen, groeien en leren.

Situatiescan
Een fotografische situatie-scan van architect Corine Keus en grafisch vormgever Peter Zuiderwijk laat zien wat de relatie van een aantal recent opgeleverde nieuwbouwprojecten met hun omgeving is. Er komt een aantal juwelen langs maar tevens wordt op pijnlijke wijze zichtbaar dat de transformatie op veel plaatsen botst met bestaande kwaliteiten. Parkeerblokken denderen binnentuinen binnen en hekken sluiten collectief groen dag en nacht hermetisch af voor buitenstaanders. Projecten waar sprake is van stedelijke verdunning, zoals bij het project Erasmuspark van Van Sambeek en Van Veen Architecten, slagen er vaak wèl in hoogwaardige openbare ruimte te realiseren. Erasmuspark vertaalt de kwaliteiten van Dudok's plan op mooie, eigentijdse wijze en laat de openbare ruimte een interactie aangaan met zowel de nieuwe als de bestaande bebouwing. Direct wordt echter duidelijk dat het utopisch is dit project, met een terugbouwpercentage van slechts 50%, te zien als inspiratiebron voor de rest van de transformatieopgave. In Zuidwest moet het aantal woningen nagenoeg gelijk blijven (-15 %) terwijl hun oppervlak moet worden verdubbeld. Daar komt nog eens bij dat er meer grondgebonden woningen moeten komen met meer privétuinen en extra parkeerplaatsen. Er is zodoende sprake van een forse fysieke verdichting en een grote druk op de openbare ruimte.

Belemmerende of inspirerende kaders?
Al sinds de jaren tachtig is sprake van herstructurering van Den Haag Zuidwest. Eerst op projectmatige wijze, maar sinds 2000 moet een gebiedsgewijze aanpak zorgdragen voor meer aandacht voor openbare ruimte, speelvoorzieningen, parkeren, waterberging en cultuurhistorisch erfgoed. Hoornstra constateert dat de ambitieuze en compromislose architectuur sindsdien eerder ondanks dan dankzij de nieuwe, integrale randvoorwaarden is gerealiseerd. Het collectieve van Zuidwest trekt volgens hem elk plan naar eenvormigheid. Ook volgens Van Stiphout manifesteert zich in Zuidwest een uit de hand gelopen planningscultuur waarbij wantrouwen leidt tot ‘controlestedenbouw'. ‘De structuurvisie, gebiedsplannen en gebiedsontwikkelplannen tellen samen honderden pagina's. De transformatie leidt aan het dogma dat ‘dingen moeten passen'. Architectuur lijkt hierdoor vooral bezig om de vele randvoorwaarden te bevredigen en verliest daardoor de directe realiteit - zijn naburige fysieke omgeving - uit het oog. De controle op de openbare ruimte moet minder worden en troep moet mogen terugkeren.' Vanstiphout hoopt dat er dan meer stedelijkheid gaat ontstaan, een stedelijkheid die past bij de stoerheid van de gebouwen die onlangs zijn gerealiseerd. Het blijkt niet gemakkelijk om het op deze lokatie losgelaten programma op te lossen binnen het verouderde idioom van de naoorlogse stedenbouw. Dient er meer vrijheid genomen te worden ten aanzien van de bestaande stedenbouw en architectuur of zijn zelfs heel andere programma's en dichtheden wenselijk? De 450 pagina's scheppende kaders lijken beide koerswijzigingen in de weg te staan. Vanstiphout suggereert dat de structuurvisie als strategisch document behouden moet blijven maar dat alle overige plankaders door één afstemmingsoverleg tussen alle betrokkenen vervangen zou kunnen worden. Het publiek oppert dat ZuidWest wel geheel doordacht en ‘beregeld' is maar dat een inspirerende conceptuele gedachte als verbindend element voor de wijk ontbreekt. Vanstiphout: 'Het zou mooi zijn als aan de ene kant stadsbouwmeesters weer net als in 19de eeuwse stad grootste dingen kunnen maken, los van het ‘micromanagen', en dat tegelijkertijd corporaties meer vrijgelaten worden om hun eigen ideeën te ontwikkelen.'

Visionairen in de tang van de markt
Pierre Gautier benadrukt dat in de bouw de laatste jaren veel veranderd is. ‘De overheid trok zich terug, woningbouwcorporaties privatiseerden, VINEX werd afgerond en in 2003 werden behoorlijk wat architectonische ambities teruggeschroefd door een kleine economische crisis.' Volgens Gautier had de gemeente een sterkere rol moeten spelen. Ondanks de vele kaders is volgens hem nog steeds sprake van ‘projecten-stedebouw' waarbij ieder project een eigen stedenbouwkundige uitstraling kent terwijl zich nu een unieke kans voordoet: ‘Straks, als alles is verkocht, kunnen er nooit meer radicale dingen gedaan worden. Hoe maak je stedelijke ruimte binnen de potenties van Zuidwest? Dat gaat verder dan het realiseren van projecten met 80 à 100 woningen die alleen nog maar lijken te gaan over hoe je parkeergarages organiseert. Hebben architecten daar iets over te melden?' Vanstiphout: 'Architecten zijn geen dienstverleners, zij horen een eigen agenda te hebben en opdrachtgevers te gebruiken om hun ideeën over de stad te realiseren. De loyaliteit van de architect behoort de stad toe! Architecten zouden veel speculatiever typologieën en beelden kunnen ontwikkelen die alternatieven en nieuwe perspectieven laten zien. De structuurvisie wordt door iedereen veel te juridisch gelezen, zij zou beter opgevat kunnen worden als een set uitdagende ambities en waarden.'
Het publiek oppert dat vernieuwing vaak echter moeilijk te rijmen lijkt met economische afzetbaarheid. Architect Vera Yanovshtchinsky zou daarom graag de markt meer ter discussie willen stellen. Elementaire menging van woningsoorten zou volgens haar openingen bieden voor totaal andere oplossingen van het private en collectieve. Dergelijke oplossingen worden echter vaak vanwege hun vermeende incoherentie ten aanzien van ‘de vraag van de markt' terzijde geschoven. Yanovshtchinsky: ‘Men dient woningen te maken die meer reageren op de plek waar ze zich bevinden, anders lijkt straks alles op elkaar in plaats van dat gebuik wordt gemaakt van de potentie dat je hier het woonprogramma drastisch kunt heroganiseren.' Van Sambeek constateert dat hoewel tijdens de bouwplanvorming met de markt wordt geschermd, de makelaar op dat moment geen gesprekspartner is. Deze zou in een vroeger stadium aan tafel moeten schuiven zodat de architect het met hem over typologieën kan hebben. Ook Jacqueline Tellinga concludeert in het boek ‘De Grote Verbouwing' dat ontwerpers te weinig invloed op de herstructurering hebben: ‘De belangrijke beslissingen worden niet alleen over de hoofden van de bewoners, maar ook over die van de ontwerpers genomen. ... Ontwerpers nu zijn vaak onbekend met exploitatiecijfers en residuele grondwaarden, zodat een eventuele speelruimte in het plan niet eens benut kàn worden. Ruimte voor het experiment is er niet.'
Men vraagt zich af of er voldoende van gerealiseerde bouwwerken wordt geleerd. Na oplevering blijft het vaak bij een artikel met mooie foto's in een krant of architectuurtijdschrift. Wat is er geleerd van het internationale ‘woningbouwfestival' dat in de jaren '90 aan de Dedemsvaartweg heeft plaatsgevonden? Waarom worden in Erasmuspark tegen ieders verwachting in de grootste woningen het eerst verkocht? Welke plannen zijn afgeschoten, en waarom?

Sociale agenda
Vanstiphout: ‘We hebben het steeds over woningbouw terwijl de structuurvisie gaat over sociale waarden ten aanzien van zaken als integratie en onderwijs. Is woningbouw wel het beste middel voor deze wijk? Moeten er geen andere dingen ontworpen worden? We bevinden ons in een overgangsfase waarin verantwoordelijkheden verschuiven en overheid en corporaties nog een verkrampte relatie hebben met elkaar. Binnen vijf à vijftien jaar zullen woningbouwcorporaties nieuwe publieke taken naar zich toe trekken.' Ook Van Meggelen vindt dat het sociale, de human potential, achterloopt bij de fysieke hardware. Men zou zich af kunnen vragen hoe binnen een woningbouwblok generatoren zijn op te nemen die sociale projecten nieuw leven inblazen. Wat dat betreft zou men ook het VROMraadadvies ‘Stad en Stijging, Sociale stijging als leidraad voor stedelijke verniewing' eens naast de plankaders moeten leggen. Zijn er manieren om de bestaande bevolking economisch gezien te laten stijgen, in plaats van haar uit te plaatsen ten gunste van koopkrachtigeren? Zijn er wel genoeg kopers voor alle veertig wijken die onlangs door Ella Vogelaar op de agenda zijn gezet of biedt juist de zittende bevolking hier een onvermoed potentieel? Ook Gautier denkt dat het ontwikkelen van Zuidwest als huisvestingsvraagstuk niet past in de huidige tijd maar stelt een ander soort vraag. ‘Zuidwest is niet sec een volkshuisvestingsvraagstuk, de opgave zou geherdefiniëerd moeten worden: Hoe maakt Den Haag zich als ‘internationale stad aan zee' ook op deze plek bijzonder?' Gautier mist verweving van oud en nieuw, fysiek en sociaal.

Herstructurering van de herstructurering
Gert Jan Giele (gebiedsmanager Den Haag Zuidwest, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, gemeente Den Haag) benadrukt dat de structuurvisie juist wel ruimte laat voor functiemenging en experiment. Met de opmerking dat de structuurvisie gezamelijk met de woningcorporaties is ontwikkeld en getoetst lijkt hij weinig open te staan voor reflectie, evaluatie en herziening van de uitgangspunten. De structuurvisie is volgens hem echter niet bedoeld als knellend document maar moet gezien worden als uitdaging. Tot slot waagt Van Meggelen zich aan vijf conclusies. Allereerst refereert hij aan een suggestie van Endry van Velzen: anderhalf keer per jaar zouden de 4 grote steden met afgevaardigden van gemeente, corporaties en architectenbureaus hun eigen plannen moeten analyseren en bediscussiëren. Ten tweede zou vijf jaar na oplevering onderzoek moeten worden gedaan naar de tevredenheid van bewoners/gebruikers waarbij niet naar meningen maar naar het feitelijk gebruik wordt gekeken, uit te besteden aan een bureau à la Crimson. Ten derde zou Stroom de tentoonstelling ‘Nooit Gebouwd Zuidwest' moeten samenstellen en aan de hand van uiteenlopende thema's - typologie, openbaar/collectief/privaat - denkoefeningen kunnen organiseren voor de toekomstige ontwikkeling van deze wijk. Hopelijk heeft dit als neveneffect dat de markt verruimd wordt. Ten vierde dient werk gemaakt te worden van de op deze middag broodnodig gebleken evaluatie. Als laatste suggereert hij dat opnieuw een poging moet worden ondernomen om met Zuidwest mee te doen aan Europan.

Den Haag Zuidwest is rijp voor een visie-update, zowel op het vlak van de stedenbouw en typologie als op het vlak van het beleid. De vraag is of de herstructurering wel open staat voor herstructurering van zichzelf. Het vraagt immers durf om open te staan voor wijziging van eigen plannen, terwijl juist deze openheid uiteindelijk meer garantie biedt op succes.

Verslag geschreven door Iris Schutten

Bronnen:
Dienst Stedelijke Ontwikkeling gemeente Den Haag, Structuurvisie Den Haag-ZuidWest, 16 december 2004

Jacqueline Tellinga, De Grote Verbouwing, Verandering van naoorlogse woonwijken, uitgeverij 010, Rotterdam 2004

VROMraad, ‘Stad en Stijging, Sociale stijging als leidraad voor stedelijke verniewing', december 2006